Leren leren
Leren begint in de klas!
Spelling:
Taalbeschouwing:
Zinsleer:
Woordleer:
Taalschat:
Begrijpend lezen:
Schrijven/stellen:
Luisteren en spreken:
En thuis!
Spelling:
Zinsleer:
Woordleer:
Taalschat:
Begrijpend lezen:
Expressief lezen:
Spreken:
Voordragen:
Spelling:
- In de lessen spelling is het van belang dat je met zorg en foutloos (over)schrijft.
- Schrijf onthoudwoorden meermaals over en duid de moeilijkheid aan in kleur.
- Zorg ervoor dat je bij regelwoorden de regel begrijpt en kan toepassen.
- Hou een lijst bij van woorden die je moeilijk vindt.
- De leerstof wordt stapsgewijs opgebouwd. Volg in de klas goed mee als er een nieuwe stap wordt uitgelegd. (cfr. stappenplan)
Taalbeschouwing:
Zinsleer:
- De leerstof wordt stapsgewijs opgebouwd. Volg in de klas goed mee als er een nieuwe stap wordt uitgelegd. (zie rood stappenplan)
- Probeer elke zin te ontleden in de juiste volgorde. Eerst stap 1 en dan stap 2 ...
- Doe steeds de moeite om voor het zoeken van elk zinsdeel de juiste vraag te stellen.
- Werk netjes en overzichtelijk bij het aanduiden van de zinsdelen. Werk met een lat!
- Noteer de correcte afkorting bij elk zinsdeel.
- Vraag uitleg als je iets niet begrijpt.
Woordleer:
- Volg goed wanneer in de les de juiste omschrijving/kenmerken van elke woordsoort wordt uitgelegd.
- Om sommige woordsoorten te kunnen benoemen moet je gerichte vragen stellen. Pas dit steeds toe.
Taalschat:
- Belangrijk hierbij is goed te leren redeneren. Dat kan als je de redeneringen van de leerkracht of een medeleerling goed mee volgt.
- Vaak moet je jezelf een aantal vragen stellen, om tot een juist antwoord te komen. Doe dat ook!
- Zorg ervoor dat je alle nieuwe of moeilijke woorden die in de les aan bod komen goed begrijpt. Je moet met elk woord een zin kunnen maken die de betekenis duidelijk maakt. Je moet ze ook kunnen verklaren met eigen woorden. Dit is iets anders!
- Durf vragen als je woorden niet begrijpt!
Begrijpend lezen:
- Verken eerst de tekst: titel, tussentitels, illustraties. Vraag jezelf af wat je al weet over de tekst.
- Lees aandachtig de tekst! Stop af en toe en vraag je af wat je gelezen hebt.
- Zoek moeilijke woorden op in een woordenboek.
- Moet je vragen beantwoorden, zoek dan de antwoorden in de tekst. Schrijf de oplossingen eerst in je werkschriftje (niet in je werkboek).
- Als je mag samenwerken met je buur, bespreek dan met elkaar waarom een antwoord volgens jou goed of fout is.
- Volg bij de klassikale besprekingen de uitleg goed mee. Leer van je fouten! Schrijf nu de antwoorden netjes over in je werkboek.
Schrijven/stellen:
- Werk volgens de stelstappen. Het is misschien even wennen, maar je stelwerkjes zullen er een heel stuk op vooruitgaan als je eerst goed overdenkt wat je gaat schrijven.
- Besteed voldoende aandacht aan het herlezen, het controleren van je werk. Kloppen de zinnen wel die je geschreven hebt? Lees de tekst eens hardop na!
Luisteren en spreken:
- Doe actief mee in de klas
- Luister aandachtig en geconcentreerd.
- Volg de gedachtegang mee, ook als je zelf niet aan de beurt bent.
- Durf ook zelf het woord te nemen.
- Blijf bij het onderwerp en overdenk eerst wat je gaat zeggen voor je het woord vraagt.
En thuis!
Spelling:
- Regelmatig oefenen is de boodschap! Elke dag 5 minuutjes is zeker niet te veel.
- Maak een lijst van moeilijke woorden en oefen vooral deze woorden.
- Een goede werkwijze bij het leren van
- onthoudwoorden: lees drie woorden, bekijk ze aandachtig, dek ze af en schrijf ze op, controleer nauwkeurig.
- regelwoorden: lees eerst de regel, probeer hem te begrijpen en in te oefenen: woorden schrijven en controleren of je de regel juist toepast.
- Taalbeschouwing:
Zinsleer:
- Bekijk de uitleg die je in de klas leerde stap voor stap! Begrijp je alles?
- Leer elke stap uit je hoofd!
- Leer welke vraag je bij elke stap stelt voor het zoeken van de zinsdelen.
- Schrijf enkele zinnen uit je werkschrift in je blokschrift.
- Ontleed de zinnen zonder naar je werkschrift te kijken.
- Verbeter nu de gemaakte zinnen met een groene balpen.
- Wat begreep je niet? Ga je fout zoeken.
- Bekijk indien nodig weer de uitleg van de leerstof.
- Leer de omschrijvingen/ kenmerken van de verschillende woordsoorten.
- Leer ook hoe je kan zoeken welke woordsoort het is door gerichte vragen te stellen.
- Noteer een aantal woorden in je blokschrift, benoem en controleer ze nadien.
Woordleer:
- Leer de omschrijvingen/ kenmerken van de verschillende woordsoorten.
- Leer ook hoe je kan zoeken welke woordsoort het is door gerichte vragen te stellen.
- Noteer een aantal woorden in je blokschrift, benoem en controleer ze nadien.
Taalschat:
- Taalschatoefeningen (woordverklaringen, spreekwoorden, zegswijzen) moet je meestal echt van buiten leren. Wees daarbij niet te vlug tevreden.
- Oefen vooral wat je zelf moeilijk vindt op het vlak van taalbeschouwing. Gebruik daarvoor de oefeningen (zinnen) in je mapje en/of je werkboek. Maak enkele oefeningen opnieuw en controleer jezelf.
Begrijpend lezen:
- Regelmatig een goed jeugdboek lezen helpt echt om een goed taalgevoel te ontwikkelen. Je krijgt een rijkere woordenschat en je leert onbewust goede zinnen te bouwen. Bovendien leer je je inleven in andere personen en situaties. Probeer iedere dag minstens een kwartiertje te lezen.
Expressief lezen:
- Lees eerst de tekst in stilte. Zoek woorden die je niet begrijpt op in een woordenboek.
- Oefen daarna hardop. Beeld je in dat je het verhaal voorleest voor je kleine broer of zus. Lees luid genoeg en op een goede toon. Lees niet te vlug en pauzeer even aan de leestekens.
Spreken:
Voordragen:
- Lees eerst je gedicht enkele malen expressief hardop voor. Let op een verzorgde uitspraak en een juiste toon. Spreek luid genoeg. Denk al na over passende gebaren, attributen, gezichtsuitdrukkingen, ...
- Leer je gedicht perfect uit het hoofd. Een lang gedicht verdeel je best in stukken. Herhaal dit enkele dagen na elkaar, tot je het gedicht juist en zonder nadenken kan opzeggen.
- Oefen nog enkele malen hardop met gebaren, attributen, ... Ben je erg zenuwachtig om voor de klas voor te dragen, zorg er dan voor dat je als eerste aan de beurt bent. Als je een beurt gehad hebt, kan je nog genieten van de voordracht van de andere leerlingen, zonder jezelf nog zorgen te moeten maken.